HET REGISTERPAND ALS PRAKTIJKGERICHTE TOOL

De “nieuwe” pandwet werd reeds op 11 juli 2013 afgekondigd, doch zij trad uiteindelijk pas op 1 januari van 2018 in werking.

De essentie blijft onveranderd: de schuldenaar geeft aan de schuldeiser een goed af, dat die laatste bijhoudt totdat de schuldenaar zijn schuld voldaan heeft. Het goed geldt dus niet als een betaling maar wel als een zekerheid: als de schuldenaar niet op tijd betaalt, dan mag de schuldeiser het goed uitwinnen.

Een van de belangrijkste wijzigingen, is dat geen effectieve buitenbezitstelling van de goederen meer nodig is: vroeger diende de schuldenaar de goederen steeds fysiek te overhandigen aan de schuldeiser. Uiteraard blijft dit thans als mogelijkheid bestaan en dan wordt in beginsel gesproken van een “vuistpand”.

Volgens de nieuwe wet kunnen de schuldeiser en schuldenaar echter ook louter een papieren pandovereenkomst sluiten, waar de goederen niet daadwerkelijk fysiek moeten worden overhandigd, maar de overeenkomst wel wordt geregistreerd. Dit is dan het zogenaamde “registerpand”.

Belangrijk is wel dat de wet steeds een overeenkomst dienaangaande vereist. Die overeenkomst is in beginsel consensueel, maar wil men het bestaan van die overeenkomst bewijzen, dan zal een geschrift nodig zijn.

Bovendien moet dit geschrift een aantal elementen verplicht bevatten:

  1. Ten eerste moet daarin beschreven worden welke goederen met het pand bezwaard worden

    De rechtsleer meent dat het voldoende moet zijn dat de met het pand bezwaarde goederen “redelijkerwijze identificeerbaar” zijn door de belanghebbende.

    De overeenkomst kan trouwens ook betrekking hebben op toekomstige goederen.

  2. Ten tweede moet ook beschreven worden welke schuldvorderingen juist gewaarborgd worden.

    De vereiste dat de schuldvordering nauwkeurig moet beschreven zijn, verhindert niet dat het pandrecht kan gevestigd worden tot zekerheid van een of meer bestaande of toekomstige schuldvorderingen.

  3. En ten derde moet ook een maximaal bedrag (een soort van plafond) van de waarborg bepaald worden.

    Wanneer op het moment van het sluiten van de pandovereenkomst het maximale bedrag nog niet kan worden ingeschat wordt aangeraden om een hoog bedrag, waarvan men zo goed als zeker is dat het volstaat om de eventuele schuld te voldoen, op te geven als plafond.


Wat betreft tegenstelbaarheid is er een belangrijk onderscheid tussen het vuistpand en het registerpand.

Het vuistpand is immers (net als vroeger) tegenwerpelijk aan derden wanneer het goed in de feitelijke macht van de schuldeiser of van een overeengekomen derde wordt gesteld.

Bij een registerpand moet de tussen partijen gesloten overeenkomst m.o.o. tegenwerpelijkheid geregistreerd worden bij het nationale pandregister.

Ook de datum waarop de overeenkomst wordt geregistreerd is van belang nu een “ouder” (leer: eerder geregistreerd)  pandrecht voorrang heeft op alle jongere rechten op de verpande goederen.

Voorlopig geldt hier één uitzondering, met name voor wat betreft schuldeisers die reeds vóór 1 januari 2018 een pand op de handelszaak hadden verkregen, en die nog tot 31 december 2018 de tijd hebben om dit pand te registreren in het pandregister zonder verlies van rang.

Er zijn daarnaast nog een paar voorrechten die de pandhouder, ongeacht de datum waarop het pand wordt gevestigd, moet laten voorgaan, met name de retentor tot behoud van de zaak, de verkoper onder eigendomsvoorbehoud, onderaannemers die ten aanzien van de goederen werken hebben uitgevoerd, en een paar algemene voorrechten, zoals deze uit hoofde van begrafeniskosten, gerechtskosten, etc.


Ook wat betreft de uitwinning heeft de wetgever een aanzienlijke vereenvoudiging van het oude systeem voorzien.

Waar vroeger verplicht toestemming aan de rechter moet gevraagd worden, is dit thans niet langer vereist. Er zijn nu twee opties:

 -          Ofwel kunnen partijen reeds in de overeenkomst bedingen hoe er zal uitgewonnen worden, indien dit nodig zou blijken;

-          Ofwel kan de wettelijke regeling gevolgd worden waarbij louter een kennisgeving aan de pandgever moet verzonden worden, gevolgd door een wachttijd van 10 dagen.

Na afloop van die termijn mag de pandhouder een gerechtsdeurwaarder gelasten met openbare of onderhandse verkoop.

 Slechts indien er discussie zou ontstaan over deze gang van zaken, zal de rechter alsnog gevat kunnen worden.