GEVOLGSCHADE IN BEPERKTE MATE OOK VERHAALBAAR OP WEGVERVOERDER
Op 23 januari 2014 heeft het Hof van Cassatie een belangwekkend arrest uitgesproken dat zeer belangrijke consequenties kan hebben voor wegvervoerders, wanneer zij schade veroorzaken aan andere goederen dan de vervoerde goederen.
Het desbetreffende arrest kunt u hier terugvinden.
De feiten die aan de grondslag lagen van deze procedure waren kort geschetst de volgende:
Suikerraffinaderij T.S. gaf in november 1999 aan de transportonderneming D.D. opdracht tot vervoer van diverse partijen suiker van Genappe naar Antwerpen.
Volgens de instructies van de suikerraffinaderij mochten alleen tankwagens worden gebruikt die geschikt waren voor het vervoer van voedingswaren.
De chauffeur loste de lading van 28.540 kg suiker onder dekking van een reinigingscertificaat in de vlaksilo bij de bestemmeling, waarin reeds suiker van verschillende producenten was opgeslagen.
Bij het einde van de lossing (en dus nadat de kwestieuze lading vermengd was met de suiker reeds aanwezig in de vlaksilo van de bestemmeling) werd contaminatie van de suiker door mestkorrels vastgesteld.
Een gerechtelijke expertise wees uit dat deze korrels afkomstig waren van een eerder transport uitgevoerd door de vervoerder met dezelfde silowagen.
Door deze bezoedeling werd de meer dan 4.000.000 kg suiker aanwezig in de vlaksilo van de bestemmeling ongeschikt bevonden voor menselijk gebruik door de Algemene Eetwareninspectie.
De schade werd begroot op 653.808,98 EUR uit hoofde van de contaminatie van 4.417.854 kg suiker en op 122.435,60 EUR uit hoofde van door de bestemmeling aangerekende kosten, bedragen waarvoor de suikerraffinaderij en haar verzekeraars de vervoerders in rechte aanspraken voor de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen.
Argumentatie van de vervoerder:
De vervoerder stelde dat de omvang van de goederenschade overeenkomstig art. 23, lid 1 CMR diende beperkt te worden tot de waarde van de vervoerde goederen, minstens dat de omvang van de schade overeenkomstig art. 23, lid 3 CMR diende te worden beperkt op basis van het gewicht van deze vervoerde goederen (28.540 kg) en alleszins dat de door de bestemmeling gemaakte kosten bij toepassing van art. 23, lid 4 in fine als gevolgschade dienden te worden beschouwd en dus niet verhaalbaar op de vervoerder.
Uitspraak:
Na een procedurele marathon (Rechtbank van Koophandel van Antwerpen, Hof van Beroep van Antwerpen, Hof van Cassatie en Hof van Beroep te Brussel) bevestigde het Hof van Cassatie op 23 januari 2014 haar eerdere uitspraak ter zake (daterend van 16 januari 2009) dat de schade aan andere dan de vervoerde goederen buiten het toepassingsgebied van het CMR-verdrag valt en door het nationaal recht wordt beheerst (wat België betreft, het algemeen verbintenissenrecht).
Dienvolgens spelen o.a. de aansprakelijkheidsbeperkingen vervat in art. 23 CMR niet.
Bedenkingen:
Deze uitspraak heeft evident verregaande consequenties te meer daar de dekking onder de klassieke CMR-aansprakelijkheidspolis niet langer speelt.
Ingevolge deze rechtspraak hangt de bulkvervoerder aldus een verzwaarde aansprakelijkheid boven het hoofd die hij niet op voorhand kan inschatten zodat hij er alle belang bij heeft om het ter zake toepasselijke nationale recht terzijde te schuiven en zijn aansprakelijkheid zoveel als mogelijk contractueel te beperken of uit te sluiten.
Dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Immers, geschreven contracten zijn in de vervoerswereld eerder uitzondering dan regel zodat de in rechte aangesproken bulkvervoerder in regel zal moeten terugvallen op de in zijn algemene voorwaarden neergeschreven exoneratieclausules wat ons meteen bij het heikel punt van de tegenstelbaarheid van algemene voorwaarden brengt.
De eerder strenge eisen die de Belgische rechtspraak dienaangaande stelt – mogelijkheid tot kennisname door de contractspartij en blijk van aanvaarding door deze laatste – maakt dat deze bepalingen van de algemene voorwaarden vaak dode letter blijven en de vervoerder er zich bijgevolg niet op kan beroepen.
De bulkvervoerder doet er dan ook goed aan om zijn contractsvoorwaarden in het licht van deze rechtspraak te herzien en waar nodig aan te passen en bij de contractsluiting aan zijn opdrachtgever voor te leggen.