LADINGZEKERING: NIET LANGER EEN ZAAK VAN DE VERVOERDER ALLEEN

Goederenstromen nemen alsmaar toe, wat eveneens leidt tot een toenemende congestie van het (Belgische) wegennet. De schade die de economie lijdt door files stijgt hierdoor explosief.

Meer verkeer van goederen over de weg betekent ook meer ongevallen met ladingverlies.
Met het oog op het verbeteren van de verkeersveiligheid heeft de wetgever de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen teneinde de ladingzekering aan boord van voertuigen te verbeteren.
Opvallend hierbij is de responsabilisering van een steeds groter wordende groep van actoren in de logistieke ketting. Ladingzekering is hierdoor lang niet meer een taak en verantwoordelijkheid van de vervoerder (alleen).

Het is de nationale vervoerswet van 1999 die de kat de bel aanbond.
Deze wet voerde een strafrechtelijk (mede)aansprakelijkheid van de opdrachtgever tot het vervoer, de verlader, de vervoerscommissionair of de commissionair-expediteur in wanneer deze instructies hadden gegeven of daden hadden gesteld die aanleiding gaven tot ofwel een  overschrijding van de maximaal toegelaten massa’s en afmetingen van de voertuigen dan wel de niet-naleving van de voorschriften betreffende de veiligheid van de lading van de voertuigen.

Voorzag deze wet nog dat diende te worden aangetoond dat betrokkenen wetens en willens (dus opzettelijk) hadden gehandeld, dan spreekt de nieuwe vervoerswet van 2013 zich niet langer uit omtrent enig intentioneel element.

Verder werd in 2007 de verkeerscode aangepast, meer bepaald door de toevoeging van artikel 45bis dat verplichtingen aan de verlader en/of de verpakker van de goederen oplegde.
Voortaan diende – wanneer de primaire verpakking van een goed niet voldoende stevig was voor een veilig transport van de goederen – de verpakker en/of verlader de goederen bijkomend te omhullen met een transportverpakking die stevig genoeg is om een goede ladingzekering mogelijk te maken.
Bovendien moet in gevolge deze bepaling, de verlader de vervoerder waarop hij beroep doet, vooraf schriftelijk alle informatie verschaffen die de vervoerder nodig acht om de goederen te stouwen.

De omzetting van de Europese Richtlijn 2014/47 in Vlaamse en Waalse wetgeving, bracht opnieuw veranderingen met zich mee waardoor vanaf 27 januari 2018 in Vlaanderen (de Vlaamse regering koos voor een aanpassing van artikel 45bis) en vanaf 20 mei 2018 in Wallonië (de Waalse regering opteerde er voor om artikel 45bis af te schaffen en te vervangen door haar besluit d.d. 6 juli 2017) de regels verder aangescherpt worden.
Inhoudelijk zijn (op enkele details na) de regels in beide landsdelen wel identiek.

Vanaf nu wordt de reeds in 2007 ingevoerde informatieplicht van de verlader concreet ingevuld en dient deze dus aan de vervoerder mee te delen:
a) de aard van de laadeenheid;
b) de massa van de lading en elke laadeenheid;
c) de positie van het zwaartepunt van elke laadeenheid als die niet in het midden ligt;
d) de buitenafmetingen van elke laadeenheid;
e) de beperkingen voor het stapelen en de richting die tijdens het vervoer moet worden toegepast;
f) de wrijvingsfactor van de goederen, als die niet is opgenomen in bijlage B van EN 12195:2010 of in de bijlage van de normen IMO/UNECE/ILO;
g) alle aanvullende informatie die vereist is voor de juiste zekering.

Het nieuwe begrip laadeenheid wordt gedefinieerd als een hoeveelheid goederen die zodanig is gebundeld of op een andere wijze bijeen is gebracht dat de behandeling, de stapeling en de opslag als één verpakkingseenheid kan plaatsvinden.
Bovendien rust op de verlader, die de vervoerder de opdracht geeft om containers of wissellaadbakken te vervoeren, de verplichting om aan de vervoerder een verklaring te verstrekken waarin het gewicht van de vervoerde containers of wissellaadbakken wordt vermeld.

Tot slot moeten, tenzij op voorhand en schriftelijk anders wordt overeengekomen, de partijen aan de volgende voorwaarden voldoen.

De verpakker
a) beschrijft de goederen zoals hoger omschreven.
b) beschrijft, als de kans bestaat dat de goederen beschadigd worden door spanbanden, een alternatieve methode voor het zekeren van de goederen. Als die alternatieve methode specifieke eisen stelt aan het gebruikte voertuig, moeten die worden vermeld;

De verlader
a) staat in voor de verdeling van de lading over de laadvloer;
b) respecteert de maximale toelaatbare massa en de aslasten van het voertuig;
c) verstrekt de hoger omschreven informatie;
d) maakt een correcte zekering mogelijk;

De verzender voorziet in alle nodige documenten, met daarin minstens:
a) een correcte beschrijving van de goederen;
b) de massa van de totale lading;
c) alle informatie die nodig is voor de juiste verpakking;
d) de kennisgeving aan de verpakker en/of vervoerder van ongewone transportparameters bij individuele verpakkingen.

Het moge dan ook duidelijk zijn dat ladingzekering al lang geen zaak meer is van de vervoerder alleen.