VERGOEDINGEN VOLGENS HET CMR: DEEL I (ALGEMENE BEGINSELEN)

Het CMR-verdrag (zoals overigens ook de andere internationale verdragen met betrekking tot andere transportmodi) voorziet in een evenwicht van belangen tussen de goederenbelanghebbenden (de afzender/bestemmeling van de goederen) enerzijds en de vervoerder(s) anderzijds.

Ziet de vervoerder in het verdrag zijn mogelijkheden om zich van zijn aansprakelijkheid te bevrijden (door de zogenaamde ontheffingsgronden onder art. 17, lid 2 en lid 4 CMR) ingeperkt en wel omlijnd, zo behoudt hij het recht om de omvang van zijn schadevergoeding te beperken tot een bepaald plafond.
Inderdaad, wanneer de vervoerder er niet in slaagt om het vermoeden van aansprakelijkheid te ontkrachten door het inroepen van één van de algemene dan wel bijzondere ontheffingsgronden (het eerste vangnet), dan voorziet het CMR-verdrag nog in een tweede vangnet onder de vorm van een maximumgrens waartoe de vervoerder kan gehouden worden te betalen.

Zo bepaalt art. 23, lid 3 CMR dat bij verlies van de goederen de schadevergoeding niet meer kan bedragen dan 8,33 trekkingsrechten per ontbrekend kilogram brutogewicht.
Deze speciale trekkingsrechten (afgekort STR, of in het Engels SDR wat staat voor “Special Drawing Rights”) zijn gebaseerd op een gewogen gemiddelde van verschillende munteenheden waarvan de actuele waarde kan teruggevonden worden op de website van het IMF (http://www.imf.org/external/np/fin/data/rms_five.aspx).
In het geval van verlies of beschadiging van goederen met een hoge waarde en een relatief licht gewicht zoals bijvoorbeeld medisch materiaal, elektronica dan wel sigaretten, is het kunnen inroepen van deze gewichtslimitatie evident van groot belang.

In het geval van vertraging is, indien de rechthebbende bewijst dat daardoor schade is ontstaan, de vervoerder dan weer gehouden voor deze schade een vergoeding te betalen die niet meer kan bedragen dan de vrachtprijs.
Aldus wordt art. 23, lid 5 CMR niet automatisch toegepast bij elke vertraging in de aflevering.
Vereist is dat de bestemmeling ingevolge deze laattijdige aflevering schade heeft geleden, m.a.w. het bewijs levert van het effectief bestaan van schade in zijn hoofde hetgeen een duidelijk oorzakelijk verband vereist tussen de schade en de ontstane vertraging.
Let wel: wanneer ingevolge het overschrijden van de leveringstermijn het vervoerde goed zelf beschadigd is, dan blijft de vergoeding die de vervoerder dient te betalen niet beperkt tot de vrachtprijs maar geldt de cumulatie van art. 23, lid 1 t.e.m. lid 4 met art. 23, lid 5 CMR.