VERGOEDINGEN VOLGENS HET CMR: DEEL III (DOORBRAAK VAN DE LIMITATIE)

In de vorige twee delen werd gesproken over de verschillende mogelijkheden die ter beschikking staan van de CMR-wegvervoerder ter beperking van zijn aansprakelijkheid.
Het CMR-verdrag voorziet echter in haar art. 29 dat deze beperking van aansprakelijkheid voor de vervoerder niet speelt “indien de schade voortspruit uit zijn opzet of uit schuld zijnerzijds, welke volgens de wet van het gerecht, waar de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld".
Hetzelfde geldt bij opzet of schuld van de ondergeschikten van de vervoerder of van alle personen, van wier diensten hij voor de bewerkstelliging van het vervoer gebruik maakt, wanneer deze ondergeschikten of deze andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden (lid 2 van art. 29 CMR).

Niet alleen verliest de vervoerder de mogelijkheid om zich te beroepen op de gewichtslimitatie of de uitsluiting van bepaalde schadeposten, daarnaast:

- kan hij zich ook niet beroepen op één van de ontheffingsgronden voorzien in art. 17 lid 2 of 17 lid 4;
- wordt de verjaringstermijn tot het instellen van een vordering tegen de vervoerder gebracht op 3 jaar (i.p.v. 1 jaar)

Het opzet waarvan sprake impliceert het wetens en willens stellen van de daad.
Het in de praktijk meest voorkomende geval is dat van de vervoerder die zelf de lading steelt of doet stelen: evident kan de vervoerder zich in dergelijke omstandigheden niet beroepen op de ontheffing of beperking van zijn aansprakelijkheid.
Let wel; dit geldt eveneens wanneer de chauffeur de dader is en dit zonder medeweten van zijn werkgever (vervoerder) doet of nog wanneer het vervoer werd uitbesteed aan een andere vervoerder die aldus handelt. De vervoerder staat immers in voor zijn aangestelden en werknemers en kan bijgevolg in rechte worden aangesproken in schadevergoeding (de mogelijkheid van een eventueel regres op zijn chauffeur blijft natuurlijk wel open maar is vaak illusoir).

Schrijnend zijn de gevallen waarbij een vervoerder slachtoffer wordt van een zogenaamde vrachtbeursfraude en vervolgens onbeperkte aansprakelijkheid riskeert zonder ooit enige kans op regres op de criminele ondervervoerder wiens spoor vaak bijster is.

Behoudens het geval van opzet voorziet art. 29 CMR echter ook in een doorbreking van de aansprakelijkheidslimiet in het geval van "schuld, die volgens de wet van het gerecht waar de vordering aanhangig is, met opzet wordt gelijkgesteld".
Voor wat de invulling van het begrip “met opzet gelijk gestelde schuld” betreft, verwijst het CMR-verdrag uitdrukkelijk naar de nationale wetgeving (t.t.z. de wet van het gerecht waar de vordering aanhangig werd gemaakt).
De meeste landen kennen in hun rechtssysteem de zware fout die met opzet kan gelijk gesteld worden doch niet Belgische rechtstelsel.
Het resultaat is dat de Belgische rechter enkel in het geval van opzet zal beslissen tot een doorbreking van de aansprakelijkheidslimiet.
In die optiek vernietigde het Hof van Cassatie een uitspraak van het Hof van Beroep van Brussel toen het oordeelde dat aan de vervoerder een zware fout kon worden verweten om dat hij zijn vrachtwagen met kostbare goederen onbewaakt had achtergelaten in het centrum van Milaan en dit ondanks de instructies om gebruik te maken van een nabijgelegen bewaakte en gratis ter beschikking gestelde parking en het feit dat hij zich bewust was dat het risico op diefstal groot was.
Anders dan het Hof van Beroep te Brussel weigerde het Hof van Cassatie om die zware fout gelijk te stellen met opzet en op die wijze de vervoerder te veroordelen tot integrale vergoeding van de schade.
De conclusie is dan ook dat voor Belgische rechtsmachten – hoe onvergeeflijk de fout van de vervoerder ook is – deze laatste de mogelijkheid blijft behouden om de hoger uiteengezette aansprakelijkheidsbeperking in te roepen.

Echter, nu buitenlandse rechtssystemen de notie van “schuld die met opzet gelijk staat” wel kennen (bijvoorbeeld “willful misconduct in het VK, “faute lourdeé in Frankrijk en “grobe Fahrlässigkeit” in Duitsland), gaan goederenbelanghebbenden dan ook vaak “forumshoppen” teneinde toch de doorbreking van de aansprakelijkheidslimiet in hoofde van de vervoerder te bekomen. Immers, conform art. 31, lid 1 CMR zijn bevoegd om kennis te nemen van een vordering uit hoofde van het verdrag, de rechtbank van de “plaats van inontvangstneming van de goederen of de plaats bestemd voor de aflevering van de goederen”, waardoor de ladingbelanghebbenden meestal de keuze hebben tussen verschillende rechtsstelsels.

Werden in de (buitenlandse) rechtspraak onder andere weerhouden als een zware fout die gelijk te stellen is met opzet:

- het stallen van een geladen trailer op een publieke parking zonder na te gaan of er onmiddellijk in de buurt geen veiligere alternatieven waren (Engelse Queen’s Bench Division, 5 juni 1990)
- het aanrijden van een brug bij uitzonderlijk vervoer wanneer geen voorafgaande verkenning heeft plaatsgevonden (Cass. Fr. 17 november 1992)
- het niet aanzuiveren van douanedocumenten (Arr. Rb. Rotterdam 18 december 1992)
- nalatigheden bij het afleveren nu er diende geleverd te worden tegen de overdracht van een speciaal attest. Bovendien werd de identiteit van de ontvanger niet gecontroleerd (Cass. Fr. 12 december 1989)
- het bewust weigeren om pallets te gebruiken bij een koeltransport waardoor de ventilatie van de koellucht slecht verloopt (Arr. Rb. Rotterdam 17 maart 1989)
- het gebruiken van een totaal onaangepast heftoestel (Cass. Fr. 13 november 1990)
- slechte plaatsing op een laadklep (Kh. Parijs 26 september 1991)
- leveren bij een onbekende (Kh. Rennes 25 september 1991)
- overdreven snelheid (Kh. Nanterre 30 januari 1992)

De Belgische vervoerder die zich aldus voor een buitenlandse rechter gedaagd ziet, riskeert dan ook een doorbreking van de aansprakelijkheidslimiet met alle gevolgen van dien.
In België is het risico op doorbraak veel kleiner, al is toch een stijging van het aantal cases waar te nemen door het stijgende aantal gevallen van vrachtbeursfraude, waarbij de ondervervoerder er zelf met de lading vandoor gaat en er, zoals hierboven reeds aangestipt, dus wél succesvol beroep kan gedaan worden op art. 29 CMR door de ladingbelanghebbenden.