NIEUWE MAATREGELEN TEGEN DE INDRINGING VAN HAVENS

Op 12 juni 2016 is de wet van 20 mei 2016 tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op het strafbaar stellen van het zonder machtiging of toestemming binnenkomen of binnendringen in een havenfaciliteit of onroerend dan wel roerend goed binnen de grenzen van een haven in werking getreden.

Deze aanpassing aan het strafwetboek maakt het binnendringen zonder toestemming van havengebieden voortaan strafbaar en is een middel van de wetgever om een hoofd te bieden aan één van de gevolgen van de actuele vluchtelingencrisis.
Vooral in de haven van Zeebrugge stelt men immers vast dat transitmigranten die de overtocht naar het Verenigd Koninkrijk wensen te maken, steeds vaker binnendringen in de Belgische havenvoorzieningen met vernielingen (aan infrastructuur en ladingen) en economische schade voor betrokken bedrijven tot gevolg.

Bovendien lopen vervoerders, waarbij illegalen succesvol toegang tot de vrachtwagen verschaften, een aanzienlijk risico, niet enkel om geconfronteerd te worden met weigering van ladingen door ladingbelanghebbenden, maar ook met aanzienlijke boetes opgelegd door de Engelse autoriteiten.

Tot dusver was de overheid onvoldoende gewapend om dit nieuwe criminaliteitsfenomeen aan te pakken.
e aanpassing aan het Strafwetboek door de inlassing van een ‘afdeling VIII bis - Binnendringen in havengebieden’ dient dit euvel te verhelpen en een einde te stellen aan de straffeloosheid die er thans op het (haven)terrein heerst.
Voortaan kan degene die, zonder daartoe gemachtigd of toegelaten te zijn, binnenkomt of binnendringt in een havenfaciliteit of in een onroerend dan wel roerend goed binnen de grenzen van een haven, gestraft worden met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en een geldboete van 26 tot 500 EUR (of één van deze straffen).
Bij verzwarende omstandigheden, waaronder het feit dat de feiten 's nachts worden gepleegd of, dat zij gepleegd worden door 2 of meer personen, wordt de maximumstraf opgetrokken tot een gevangenisstraf van 8 dagen tot een jaar en een geldboete van 26 tot 1.000 EUR (of één van deze straffen).
Een poging tot één van deze misdrijven wordt voortaan bestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en een geldboete van 26 tot 500 EUR (of één van deze straffen) daar waar in het geval van een herhaling, begaan binnen de 5 jaar na ‘de uitspraak houdende veroordeling wegens een van die strafbare feiten’, de strafmaat verdubbeld wordt.

Het is vooral de verhoging van de strafmaat tot maximum één jaar die ontradend moet werken en thans toelaat de gevatte overtreder in afwachting van zijn/haar berechtiging in voorlopige hechtenis te nemen hetgeen in regel een efficiëntere aanpak van dit nieuw criminaliteitsfenomeen zou moeten bevorderen. Immers, zonder het in hechtenis nemen van de betrokkene verloopt het eventueel later tussen te komen strafproces in dergelijke gevallen steevast bij verstek en blijkt de strafuitvoering dode letter te zijn.

Hoewel het uiteraard te begrijpen valt dat de overheid wil tegemoet komen aan de problematiek waarmee de havengebonden transportbedrijven vandaag constant geconfronteerd worden, is het maar de vraag of de nieuwe maatregelen afdoende zullen zijn enerzijds en een oplossing zullen bieden voor het maatschappelijk probleem anderzijds.
Vraag is immers of de vluchteling die zijn thuisland ontvlucht en kost wat kost zijn geluk wil beproeven door de oversteek naar het beloofde (Enge)land zich zal laten afschrikken door deze nieuwe strafrechtelijke bepalingen en de eraan verbonden (verhoogde) strafmaat.
Evenzeer kan men zich afvragen of de nu al overbevolkte Belgische gevangenissen (met alle sociale onlusten van dien) zitten te wachten op zulk een nieuwe toestroom van gevangenen (zowel in het kader van een maatregel inzake de voorlopige hechtenis als in uitvoering van een correctionele uitspraak ten gronde).

Het is dus afwachten wat er zich op het terrein zal afspelen.