De verjaringsregeling in het CMR-verdrag: enkele principes

In een recente uitspraak heeft de ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen ter zake de verjaringsregeling van het CMR-verdrag nog eens de spreekwoordelijke puntjes op de i gezet.

 

Zo oordeelde zij vooreerst dat wanneer er een gedeeltelijk verlies van de goederen (in casu was een deel van de lading naar aanleiding een nachtelijke stop tijdens het transport ontvreemd) voorligt en de  bestemmeling de inontvangstname van de goederen weigert doch er beslist wordt de goederen terug naar de afzender te sturen, er toepassing moet gemaakt worden van artikel 32, lid 1, a CMR waarbij  de verjaringstermijn van 1 jaar een aanvang neemt vanaf de datum van deze (retour)aflevering.

 

Ten tweede herhaalt de rechtbank het reeds meermaals door het Hof van Cassatie vastgelegde principe dat een schriftelijke vordering in de zin van artikel 32, lid 2 CMR een duidelijke aansprakelijkheidsstelling van de vervoerder dient in te houden en deze laatste in staat dient te stellen om zich een idee te vormen over de omvang van de schade zodat hij gepast op de vordering kan reageren.

 

Loutere aansprakelijkheidstellingen of de opgave van nergens gestaafde en te achterhalen schadebedragen (terwijl de verschillende experten nog informatie aan het uitwisselen waren) voldoen hier niet aan.

 

Ten derde en tot slot gaf de rechtbank terecht te kennen dat het louter voeren – onder uitdrukkelijk voorbehoud van alle rechten en zonder enige nadelige erkenning – van onderhandelingen tussen partijen op zich geen schorsend effect heeft op het verloop van de verjaringstermijn.

 

Dit klemde des te meer daar de vervoerder consequent en van het begin af aan zijn aansprakelijkheid had betwist.

Laurent Samyn