TRANSPORT IN TIJDEN VAN CORONA: ENKELE PRAKTISCHE VRAGEN

Het mag duidelijk zijn dat een nieuw besmettelijk en potentieel dodelijk virus zowat alle lagen van de samenleving onder druk zet.
Hoewel de transportsector, als een “essentiële dienstensector” enigszins gespaard blijft van de zwaarste maatregelen, wordt ook zij geconfronteerd met een pak “nieuwe” praktische problemen, waar plotseling, zonder veel voorbereidingen, richtlijnen of harmonisatie oplossingen voor moeten gezocht worden.

Wij stippen hier, op basis van enkele vragen uit de praktijk, een aantal mogelijke issues aan. Vanzelfsprekend is deze lijst niet exhaustief.


I) De chauffeur kan bij de belading/stuwing van zijn voertuig niet aanwezig zijn ingevolge de opgelegde corona-maatregelen.


In feite is deze hypothese niet zo uniek en komt het ook buiten coronatijden voor dat chauffeurs niet bij belading mogen aanwezig zijn.

Net voor dergelijke situaties voorziet artikel 8, 2de lid CMR dat, indien aan de vervoerder geen redelijke middelen ter beschikking staan om de juistheid van de vermeldingen in de vrachtbrief en/of de uiterlijke staat van de verpakking te onderzoeken, hij daarvoor ook een met redenen omkleed voorbehoud kan aantekenen.

Het betreft het zogenaamde onbekendheidsbeding hetgeen, als het voldoende gespecifieerd is, perfect rechtsgeldig is.

Er moet daarbij wel op gewezen worden dat deze voorbehouden de afzender niet verbinden, indien zij niet uitdrukkelijk in de vrachtbrief door hem zijn aanvaard (namelijk door ondertekening van die vrachtbrief mét voorbehoud).


II) De afzender weigert na belading de CMR-vrachtbrief te ondertekenen.


Artikel 5.1 CMR stelt dat “de vrachtbrief wordt opgemaakt in drie oorspronkelijke exemplaren, ondertekend door de afzender en de vervoerder

Het ontbreken van een handtekening van de afzender maakt misschien wel een onregelmatigheid uit in de zin van artikel 4 CMR maar tast de geldigheid van de vervoersovereenkomst niet aan.

Wel heeft dit tot gevolg dat de vermeldingen op de vrachtbrief in principe niet aan de afzender tegenstelbaar zijn en men hier de facto in een situatie, zoals geviseerd in artikel 9.2 CMR, bevindt.

Ook deze situatie is niet zo uniek nu zij vergelijkbaar is met die van het afhalen van voorbeladen trailers dan wel containers op (haven)terminals.

Teneinde eventule voorbehouden en zelfs vervoersvoorwaarden toch tegenstelbaar te maken aan de afzender, is het ten zeerste aangewezen om deze onmiddellijk/ zo snel mogelijk op enige andere wijze schriftelijk aan de afzender te bezorgen.

Artikel 9 lid 2 CMR voorziet immers slechts in een ‘vermoeden’ , dat steeds kan weerlegd worden door andere middelen van recht. Stuurt de vervoerder onmiddellijk een mail, best nog gestaafd met foto, dan kan zulks perfect dienen als tegenbewijs. Met alle bestaande technologie, is dit allerminst onrealistisch.

Desgevallend, zo er een duidelijke schade of tekort wordt vastgesteld, is het zelfs aangeraden om het transport pas te laten aanvatten nadat de afzender werd verwittigd en die laatste zich heeft akkoord verklaard met het vertrek.


III) De bestemmeling weigert ingevolge corona-maatregelen de inontvangstneming van de goederen, of kan deze niet in ontvangst nemen.


In een dergelijk geval hebben we te maken met een afleveringsbeletsel in de zin van artikel 15 CMR dat stelt dat wanneer na aankomst van de goederen op de plaats van bestemming zich omstandigheden voordoen die de aflevering beletten, de vervoerder gehouden is om instructies aan de afzender te vragen.

Indien de geadresseerde de goederen weigert, heeft de afzender het recht om daarover te beschikken.

De vervoerder zal zich daarop dienen te schikken naar de instructies van deze laatste. Artikel 16 CMR stelt vervolgens dat de vervoerder recht heeft op vergoeding van de kosten, welke zijn verzoek om instructies of de uitvoering van ontvangen instructies voor hem meebrengt, dus hij kan deze in rekening van de afzender brengen.

Desgevallend zal moeten toepassing gemaakt worden van artikel 16, lid 2 e.v. CMR en kunnen de goederen door de vervoerder in bewaring worden genomen of zelfs door hem verkocht worden wanneer de bederfelijke aard of de staat van de goederen dit rechtvaardigt.


IV) De bestemmeling neemt de goederen in ontvangst maar weigert de CMR-vrachtbrief voor de ontvangst van deze goederen te ondertekenen


In deze hypothese kan verwezen worden naar artikel 13, lid 1 CMR, dat bepaalt dat, na aankomst van de goederen op de plaats bestemd voor de aflevering, de geadresseerde het recht heeft om van de vervoerder te vorderen dat het tweede exemplaar van de vrachtbrief aan hem wordt overhandigd en de goederen aan hem worden afgeleverd, een en ander tegen ontvangstbewijs.

Het tweede lid vult dit aan door te bepalen dat de geadresseerde, die gebruik maakt van deze rechten, gehouden is de volgens de vrachtbrief verschuldigde bedragen te betalen en dat, in geval van geschil ter zake, de vervoerder niet verplicht om de goederen af te leveren dan tegen zekerheidstelling door de geadresseerde.

De vervoerder is dus gerechtigd om van de geadresseerde een ontvangstbewijs te vorderen en wordt hem geen ontvangstbewijsgegeven, dan is hij gerechtigd om te weigeren de goederen vrij te geven (en stelt er zich dus mogelijks een afleveringsbeletsel ex artikel 15, lid 1 CMR).

Het probleem is evenwel dat de chauffeur in regel pas kennis zal krijgen van de weigering tot het ondertekenen van de vrachtbrief voor ontvangst nà de daadwerkelijke lossing, reden waarom het imperatief is dat de chauffeur op voorhand naar de intenties van de geadresseerde polst en deze op de verplichting onder art. 13, lid 1 CMR wijst.

Is er geen onmiddellijke oplossing ter plaatse mogelijk, dan moet opnieuw aangeraden worden om zo snel mogelijk een en ander schriftelijk aan de afzender te bevestigen, al dan niet met de bestemmeling in kopij, zo de vervoerder over die gegevens beschikt.

Ook de geadresseerde heeft er overigens belang bij om de vrachtbrief af te tekenen, want indien de geadresseerde de goederen in ontvangst heeft genomen zonder dat hij ten overstaan van de vervoerder de staat daarvan heeft vastgesteld of zonder dat hij, indien het zichtbare verliezen of beschadigingen betreft, uiterlijk op het ogenblik van de aflevering, voorbehouden ter kennis van de vervoerder heeft gebracht, wordt hij, behoudens tegenbewijs, geacht de goederen te hebben ontvangen in de staat als omschreven in de vrachtbrief.

Kortom zal één en ander mogelijks wat bijkomende opvolging en administratie vergen, maar een tijdige en passende aanpak op het moment zelf, kan heel wat toekomstige discussies en potentiële kosten vermijden. En in geval van twijfel zijn wij maar een telefoontje verwijderd.